Introductie  

Zoals aangegeven in de eerste delen "Aartsvaders" en "Mozes en Jozua" is de rubriek Bijbelse Geschiedenis een onderdeel van de hoofdrubriek Geschiedenis. De Bijbelse Geschiedenisbetreft de geschiedenis van God en de schepping. De weg die God gaat met mens en wereld door de eeuwen heen, vanaf het begin van de wereld tot aan vandaag toe, en de weg die de mens zelf gaat in zijn relatie tot God.

Koninkrijk Israël 2Het eerste deel "De aartsvaders" gaat vanaf de schepping tot aan de tijd dat vader Jakob vanwege hongersnood met al de zijnen in Gosen in Egypte gaat wonen. Deze geschiedenis is beschreven in het Bijbelboek Genesis. Het volk Israël verblijft ruim 200 jaar in Egypte. Omstreeks deze tijd leeft in het land Us de godvrezende Job waarover het Bijbelboek Job gaat. In het tweede deel "Mozes en Jozua" wordt het volk Israël bevrijdt uit de slavernij en afgoderij van Egypte, reist het door de woestijn naar het beloofde land en wordt het land Kanaän in bezit genomen. Deze geschiedenis is beschreven in de Bijbelboeken Exodus t/m Jozua.

We gaan hier nu vervolgen met de geschiedenis van het volk Israël in het land Kanaän. 

 

De tijd na Jozua

Onder Jozua had het volk, onder erkenning van Gods wonderen, bescherming en leiding, plechtig beloofd "Natuurlijk zullen wij Hem dienen, want Hij is onze God. Wees ervan verzekerd dat we God zullen dienen". Het volk blijft God dienen zolang de leeftijdsgenoten van Jozua leiding geven aan de stammen. De stammen wonen en leven ieder in hun eigen grondgebied. Ze ervaren dat het land overvloeit van melk en honing. Tevens wordt strijd gevoerd om de nog aanwezige Kanaänieten te verdrijven. God had het volk geboden die volken allemaal te verbannen. In het beloofde land wilde Hij alleen gediend worden. De stammen helpen elkaar om deze opdracht uit te voeren. Lang niet elke stam voert de opgedragen taak uit en uiteindelijk wordt de verbanning maar ten dele uitgevoerd. Dit wordt het volk tot een (al door Jozua en God zelf voorspelde) beproeving en valstrik. De niet verdreven volken verleiden Israël tot het dienen van hun afgoden. Verschillende stammen van Israël bezwijken telkens weer voor de afgodendienst. Steeds minder houdt het volk zich aan de verbondsafspraken met God en is Hem ontrouw. Het volk keert God de rug toe en ieder doet wat goed is in eigen ogen. Dit brengt God tot grote woede.

De tijd van de Rechters

Vanwege hun trouweloosheid aan de God van het verbond en het vereren van de afgoden, levert God de Israëlieten uit aan roversbenden en omringende landen. De Israëlieten krijgen het zwaar te verduren. God had hen hiervoor gewaarschuwd en dat ondervinden ze nu keer op keer. Gedurende zo'n 160 tot 260 jaar is er een afwisseling van afval, straf, bekering en uitredding. Want steeds als de onderdrukking hoog is, smeekt Israël om hulp en geeft God een rechter die hen bevrijdt. God heeft  elke keer weer medelijden en geeft verlossing gedurende het leven van de rechter. In deze periode is er nog geen politieke eenheid van de stammen en treden de rechters veelal regionaal op. God geeft de volgende rechters om het volk te verlossen:

                                                              Otniël · Ehud · Samgar · Debora - Barak · Gideon

                                                                                     Na koning Abimelech:

                                                      Tola · Jaïr - Jefta · Ibsan · Elon · Abdon · Simson - Eli - Samuël

Gideon 1Tijdlijn Rechters 0Simson 13

 

 

De meest markante rechters zijn toch wel Gideon (links) en Simson (rechts). De periode waarin de rechters optreden is niet met zekerheid vast te stellen. Het is de tijd tussen de dood van Jozua en het begin van het koningschap in Israël. Dit betreft een tijdsduur van 300 jaar. Wellicht werd Israël al vrij snel ontrouw aan God en beslaat die periode 260 jaar. Treedt de ontrouw later op, dan kan de periode van de rechters 160 jaar omvatten (zoals in de hier aangegeven tijdlijn). De vijandelijke invallen zullen elkaar hebben overlapt, want de buurlanden vallen van verschillende kanten op verschillende tijden in verschillende gebieden binnen. Nadere gegevens over de rechters zelf staan in de presentatie "Rechters in Israël".

Ruth

Ruth 2In de tijd van de rechters leeft in Bethlehem in Juda ook het gezin van Elimelech. Hun wedervaren is beschreven in het Bijbelboek Ruth. Het gezin bestaat uit Elimelech, zijn vrouw Noömi en hun zonen Machlon en Kiljon. In verband met een hongersnood besluit het gezin een tijdlang in Moab te gaan wonen. Wellicht in de tijd vóór de vijandelijke invallen van de buurlanden of in een rustige periode tussen de invallen. Elimelech sterft daar. De zonen trouwen met Moabitische vrouwen. De zonen sterven ook en Noömi blijft achter met haar schoondochters Orpa en Ruth. Noömi keert met alleen Ruth terug naar Bethlehem. Daar krijgt ze van God nieuwe levens­kansen. Ruth trouwt met Boaz, losser binnen de familie. Hun zoon Obed wordt de vader van Isaï, waaruit David, de koning van Israël, voortkomt. De Moabitische Ruth behoort dus tot het voorgeslacht van Jezus Christus. De geschiedenis van Ruth is voor deze website beschreven in document "Ruth". Het Bijbelboek Ruth laat zien dat tegenover het chaotische leven in de periode van de Rechters de opbloei staat van een familie uit Bethlehem, die ten dode scheen opgeschreven. Niet alleen Ruth, maar ook de samenleving laat zien dat genadegaven als trouw en liefde nog gevonden worden in het individualistische tijdperk van Rechters. We zien ook hoe God in de leiding van de geschiedenis doorwerkt aan de komst van de Messias, ook via niet-Israëlieten.

De laatste Rechters Eli en SamuëlIn de tijd na Simson heeft Israël nog steeds last van vijandelijkheden van de Filistijnen. Ook vertoont het volk nog steeds tekenen van verval. De Bijbel verhaalt van de beeldendienst van Micha in Efraïm in een eigen heiligdom. Daarbij wordt ook een Leviet aangesteld. De stam Dan zoekt in die tijd nog naar een vast woongebied. Zij komen langs het huis van Micha, nemen de Leviet met beelden en al mee, vervolgen hun rooftocht en nemen verderop een gebied in bezit. De Danieten krijgen ruzie met Micha over de diefstal. In deze tijd doet iedereen wat goed is in eigen ogen. Dat blijkt ook uit de schanddaden in Gibea in Benjamin, waar op gelijke wijze als bij Lot in Sodom de gastvrijheid wordt geschonden, gepaard gaande met verkrachting en moord. De gruwelijkheden worden zo groot, dat heel Israël erbij wordt betrokken. Met z'n allen trekken ze op tegen de stam Benjamin en vernietigen bijna de hele stam. Achteraf helpen ze toch de stam Benjamin weer om als stam te blijven bestaan. Steeds geeft de Bijbel voor deze periode aan "Er was geen koning in Israël; iedereen deed wat goed was in eigen ogen".

In deze periode is Eli hogepriester en rechter. Hij is vroom, maar heeft een zwak karakter. Zijn zonen Chofni en Pinechas zijn nietswaardige priesters, een stelletje afpersers. Ze nemen op een onrechtmatige wijze offervlees en slapen met de vrouwen die dienst doen bij de ingang van de tabernakel. Eli weet dat zijn zonen God minachten, zegt er ook wel wat van, maar wijst hen niet terecht. Dit neemt God hem bijzonder kwalijk en zegt tegen Eli dat Hij het priesterschap aan zijn familie zal ontnemen.

Eli 1In de tijd van Eli leeft in Efraïm het gezin van Elkana. Zijn vrouw Peninna heeft kinderen, zijn vrouw Hanna niet. Hanna wordt diep bedroefd van het almaar tergen van Peninna hierom. Ze smeekt in de tabernakel of God haar een zoon wil geven en belooft dat ze die zoon aan God zal wijden. Eli ziet haar prevelend bidden en denkt dat ze dronken is. Hanna geeft uitleg, waarna Eli zegt dat God haar zal geven waar ze om heeft gevraagd. Hanna krijgt haar zoon Samuël en brengt hem als jonge knaap naar Eli. Samen danken ze God. Eli neemt Samuël onder zijn hoede. In een nacht roept God Samuël en geeft hem te kennen dat Hij het geslacht van Eli zal straffen om het wangedrag van Chofni en Pinechas. Op dringend verzoek van Eli vertelt Samuël hem wat God heeft gezegd. Eli reageert gelaten berustend. God kondigt ook aan dat Chofni en Pinechas op één en dezelfde dag zullen sterven. In de loop van de tijd spreekt God meermalen tot Samuël.

In deze tijd is er nog voortdurend strijd met de Filistijnen. In de strijd bij Afek wordt Israël door de Filistijnen verslagen. Op voorstel van de oudsten halen Chofni en Pinechas de ark van het verbond uit de tabernakel en brengen deze in het leger. Nu God in hun midden is, zullen ze wel overwinnen. Ze juichen en de Filistijnen worden bang. Maar de Filistijnen vermannen zich, gaan toch weer over tot de aanval en verslaan de Israëlieten verpletterend. 100 ArkDaarbij wordt de ark buitgemaakt. Chofni en Pinechas vinden de dood. Als Eli hoort van de dood van zijn zonen, maar vooral ook van het buitmaken van de ark, valt hij achterover van zijn stoel, breekt de nek en sterft. Eli is 40 jaar rechter over Israël geweest. De zwangere vrouw van Pinechas brengt van schrik voortijdig een zoon ter wereld. Zij noemt hem Ichabod, "Israël is van zijn eer beroofd, want de ark van God is ons ontnomen".

De buitgemaakte ark van het verbond verblijft maandenlang onder de Filistijnen. Wordt de ark in een tempel van hun goden geplaatst, dan ligt het godenbeeld de volgende morgen voorovergevallen op de grond voor de ark. Wordt de ark naar een stad gebracht, dan pakt God de inwoners hard aan met paniek en ziekte. Ten einde raad sturen de Filistijnen de ark met een schadeloosstelling (gouden beeldjes) op een nieuwe kar terug naar Israël. De ark arriveert in Bet-Semes (westelijk van Bethlehem), waar de inwoners blij een offer brengen aan God. Maar ook zij worden gestraft omdat ze naar de ark hebben gekeken. Na overleg wat te doen, wordt de ark geplaatst bij Abinadab in het nabij gelegen Kirjat-Jearim.  Zoon Elazar wordt tot priester gewijd.

Samuël verslaat de Filistijnen

De ark blijft ruim 20 jaar bij Abinadab. De Filistijnen overheersen nog steeds Israël. Dan spreekt Samuël tot het volk "Als het jullie ernst is tot God terug te keren, doe dan alle vreemde goden weg en richt je met heel je hart op God. Dien Hem alleen, dan zal Hij je bevrijden van de Filistijnen". Het volk erkent hun zonden, doet wat Samuël zegt en leeft naar de richtlijnen die Samuël hen geeft. In Mispa brengen ze een offer. Als de Filistijnen dit horen trekken ze op om Israël daar aan te vallen. Samuël bidt tot God om de overwinning voor de bang geworden Israëlieten. God zelf brengt de Filistijnen tot grote verwarring, zodat zij het onderspit delven. Samuël plaats een steen bij Mispa en noemt dieGedenksteen 1 "Eben-Haëzer", "Want tot hiertoe heeft God ons geholpen". Alle gebieden worden op de Filistijnen heroverd en er is vrede in het land. Samuël maakt elk jaar vanuit zijn woonplaats Rama een rondreis in het land en geeft daarbij richtlijnen aan het volk. Hij is Rechter tot aan het eind van zijn leven. In deze laatste periode bereidt hij het koningschap voor en zalft de komende koningen Saul en David.

De tijd van de Koningen

Onder Samuël begint het volk om een koning te vragen. De gemeenschap dreigt uiteen te vallen, omdat ieder doet wat goed is in eigen ogen. Er moet een uitweg uit de wetteloosheid en een politieke eenheid komen. Samuël heeft zijn zonen als rechters aangesteld, maar die laten zich omkopen en verdraaien het recht.  Een koning moet het volk leiden tegen nieuwe bedreigingen van de Filistijnen en Ammonieten.

Samuël verzet zich tegen het aanstellen van een koning, want "de Heer, uw God, is Koning". Koning 4God echter wil dat hij gehoor geeft aan het verzoek. "Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist Mij als hun koning". Ook al waarschuwt Samuël voor de zware verplichtingen die bij een koning horen, het volk wil niet wijken: "We willen een koning die ons bestuurt en ons voorgaat in de strijd". God zegt tegen Samuël dat hij een koning moet aanstellen.

Koning Saul

In een ontmoeting met Saul zalft Samuël hem tot koning. Saul is een zoon van Kis uit de stam Benjamin en woont in Gibea: "Hierbij zalft de HEER u tot vorst over het volk dat Hem toebehoort". Saul moet naar Gilgal gaan, waar Samuël hem aan het volk zal voorstellen. Saul 4aOnderweg daarnaartoe sluit Saul zich aan bij een stoet profeten en raakt  hij door de Geest in vervoering. God maakt een ander mens van Saul. Samuël roept het volk samen om een koning te verkiezen. Via loting wordt de stam Benjamin en daarna Saul aangewezen. Saul houdt zich eerst verborgen bij de ezels, maar God   laat hem vinden. Saul is lang en knap. Het volk ziet zijn rijzige gestalte en juicht "Leve de koning". Saul keert terug naar huis met een leger dappere krijgshelden.

Zijn eerste daad is de bevrijding van Jabes in Gilead. De Ammonieten hebben de stad omsingeld. Saul hoort hiervan en roept, onder een bedreiging, alle stammen ten strijde. Massaal komen de Israëlieten samen en verslaan de Ammonieten.

Saul voert meermalen strijd met de Filistijnen. Steeds brengt Samuël vóór de aanvang van de strijd een offer. Eens wacht Saul, in een penibele situatie, daar niet op en offert zelf. Deze ongehoorzaamheid wordt hem zwaar aangerekend. Zijn koningschap zal niet standhouden. Sauls zoon Jonatan brengt, op een teken van God, een opening in de penibele strijd. Israël overwint die dag en zet de achtervolging in. Saul gebiedt dat niemand mag eten vóór de vijand is verslagen. Jonatan weet dit niet en eet onderweg honing. Hoewel hij nu de dood verdient, pleiten de soldaten hem vrij.

Saul voert oorlogen tegen alle omringende vijanden, overwint steeds en wordt machtig. Op bevel van Samuël onderneemt Saul een strafexpeditie naar Amalek om dit volk te straffen voor wat zij Israël tijdens de woestijnreis destijds hebben aangedaan. Gehoorzaamheid 1Hij mag niets en niemand in leven laten. Hij is God ongehoorzaam door koning Agag en het beste vee in leven te laten. Via Samuël hoort hij dat God het betreurt dat Hij hem tot koning heeft aangesteld. Er zal een andere koning komen.

Koning Saul en David

Samuël moet van God een zoon van Isaï uit de stam Juda tot koning zalven. God zal hem daar aanwijzen welke. Samuël laat de zonen aan hem voorbijgaan. David 1 randDe oudste heeft een rijzige gestalte, maar God geeft aan dat deze niet door Hem is uitgekozen. "De mens kijkt naar het uiterlijk, maar God kijkt naar het hart".Uiteindelijk kiest God de jongste zoon David. Deze is het vee aan het hoeden, maar wordt gehaald. David, een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen, wordt door Samuël tot koning van Israël gezalfd. Vanaf dat moment is David doordrongen van de Geest van God.

In de strijd van Saul met de Filistijnen komt hun kampvechter Goliat naar voren. Hij bespot Israël en hun God en daagt Israël uit tot een tweegevecht. Saul 5a randDavid gaat in herderskleren de uitdaging aan: "Ik daag jou uit in de naam van de God van Israël die je hebt beschimpt. Ik zal je doden zodat de hele wereld weet dat Israël een God heeft". David doodt Goliat met een steen uit zijn slinger. De Filistijnen vluchten in paniek. Het leger van Israël achtervolgt hen en doodt velen. David brengt het hoofd van Goliat bij Saul.

Gods Geest heeft koning Saul verlaten nu hij verworpen is. Nu wordt hij door een kwade geest gekweld. David wordt als lierspeler aan het hof gebracht om hem op te beuren. Hij komt bij Saul in dienst en wordt zijn wapendrager. Als David veel roem krijgt, is Saul jaloers en werpt een speer naar hem. David ontwijkt de speer. Saul merkt dat God David nabij is en verzint een list: "Ik hoef het niet zelf te doen, laten de Filistijnen hem maar doden".

David onderneemt met groot succes vele veldtochten. Zijn roem wordt zo groot dat hij in alle steden feestelijk wordt bejubeld: "Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden". Saul beschouwt nu David als aartsvijand en wil hem doden. Jonatan, Sauls zoon, Davids vriend, bemiddelt meer dan eens, zonder succes. David vlucht.

Saul 8 randTien jaar lang zwerft David overal rond, opgejaagd door Saul. Tijdens deze vlucht vinden er diverse gebeurtenissen plaats. Vele pogingen van Saul om David om te brengen mislukken. Davids broers en honderden ruige mannen sluiten zich bij David aan. Ze leven in grotten en spelonken. Twee maal krijgt David de kans om Saul te doden, maar hij weigert de hand te slaan aan de gezalfde. Hij is lange tijd bij de Filistijnen en beleeft daar ook veel. David leert tijdens zijn langdurige vlucht geheel op God te vertrouwen.

De Filistijnen voeren opnieuw oorlog met Israël. De legers komen tegenover elkaar te staan. Als Saul het kamp van de Filistijnen ziet, grijpt de angst hem aan. Hij roept God aan, maar die antwoordt op geen enkele wijze. Saul wil daarom naar een geestenbezweerster om Samuël te raadplegen. Hij gaat vermomd, want hij had zelf alle geestenbezwering en waarzeggerij verboden. Hij laat haar de geest van Samuël oproepen. Samuël brengt in herinnering hoe alles is gegaan en dat God daarom aan David het koningschap zal geven. Om zijn ongehoorzaamheid zal God Saul nu ook aan de Filistijnen uitleveren en zullen hij en zijn zonen gedood worden.

In het vervolg van de strijd met de Filistijnen slaat het leger van Israël op de vlucht. Velen sneuvelen. De Filistijnen dringen door tot Saul en zijn zonen. Ze doden de drie zonen, waaronder Jonatan. Saul ziet zijn dood aankomen en stort zichzelf in zijn zwaard. Zo vindt Saul de dood. De Filistijnen onthoofden Saul en zijn lijk wordt aan de stadsmuur genageld. Als de inwoners van Jabes dit horen, halen zij de lichamen van Saul en zijn zonen op en begraven hen in Jabes.

Een meer uitgebreide beschrijving van koning Saul staat in document "Saul". De informatie tot hiertoe in deze paragraaf heb ik samengevat in beeld gebracht in de presentatie "Rechters, Koningen en Profeten". Daarin staan ook kaarten en tijdlijnen.

We kwamen in het voorgaande al David tegen als lierspeler bij koning Saul. In het vervolg zullen we hem meemaken als koning. David heeft gedurende zijn leven vele psalmen gedicht. In het Bijbelboek "Psalmen" zijn deze te vinden (naast die van andere dichters). We geven hier alvast de informatie over dit Bijbelboek door in de presentatie "Psalmen en Liederen".

                                    (Invulling over koning David en verder volgt)